Stijnzijn

Menu
Column
Weet jij hoe je buurman heet?
Tekst: Stijn Depoorter, Illustratie: Zwoltopia

Elke ochtend trek ik het rolgordijn van de slaapkamer naar boven en kijk ik uit op het gemeenschappelijk terras van de buren. Een overvolle asbak met sigarettenpeuken, een paar lege wijnflessen, afgebladerde raamkozijnen en een konijnenhok passeren dagelijks op mijn netvlies. Soms zie ik de buurman het hok schoonmaken, een andere keer stopt hij de langoor wat extra hooi toe. Het tafereel is een van die dingen die je als buren van elkander gadeslaat. Je leeft op een paar meter van elkaar, je hoort en ziet mekaar, maar vaak ken je elkaar helemaal niet.

De buurman heet Manu, hij is ook de conciërge van ons flatgebouw. Vorige zomer, toen we hier net woonden, knapte hij wat klusjes in onze flat op. Hij gaf een afgebladerd raamkozijn een nieuw likje verf, bevestigde de gordijnroede stevig aan de muur en schuurde een deel van de plankenvloer opnieuw op. Handig, dat is Manu wel. Klokvast is hij iets minder. Verder hangt er steevast een lichte zweem van rode wijn rond hem en heeft hij een dwergkonijn als huisdier. Wat ik op zich vreemd vind voor een man van zijn leeftijd.

Op een morgen is het konijnenhok er niet meer. Het is niet verdwenen; de structuur is gewijzigd. Het hok werd uit elkaar gehaald en de losse planken staan tegen de muur gestapeld. Het konijn moet gestorven zijn, dat is de meest voor de hand liggende oorzaak. Manu moet het beestje levenloos aangetroffen hebben als hij het waterbakje wilde verversen of als hij het pluizig ding een aai over zijn bol wilde geven.

stijn_buren_1
Illustratie: Zwoltopia

De volgende dag zie ik hem in de trappenhal. We groeten mekaar en stappen daarna snel door. Ik had eigenlijk iets willen zeggen over het konijn maar dat deed ik niet. “Sorry voor je verlies.”, dat klinkt raar. Terwijl ik de trappen opwandel besef ik hoe weinig ik praat met mijn buren.

Ik woon in de stad, in een gebouw met vijf wooneenheden. De namen van de andere bewoners ken ik voornamelijk doordat ik ze las op hun brievenbus en deurbel. Op de begane grond is een garage waar mensen hun wagen naartoe brengen voor een onderhoud zonder zorgen. Op de eerste verdieping wonen drie vriendinnen, verder reikt mijn kennis over hen niet. Een verdiep hoger resideren twee families.

Het ene gezin is een nieuw samengesteld gezin. Een vader woont er samen met zijn vriendin en om de andere week komen zijn twee dochters bij hen wonen. Hij heeft me zelf niet over dat co-ouderschap verteld, ik heb dat simpelweg afgeleid door de twee kinderfietsen die om de week in onze fietsenberging staan om daarna een zevental dagen te verdwijnen.

In het andere gezin is er sprake van grenzeloze liefde. De vrouw is van Spaanse origine, dat was al snel duidelijk toen ik haar regelmatig hoorde skypen met haar familie. Verder dringt het gehuil van hun huilbaby ook dagelijks onze flat binnen. Dan ben ik, tegen wil en dank, stille getuige van hoe de ouders hun huilebekje proberen te troosten. Ik snap niet waarom het kind, toch al twee jaar oud, zo vaak huilt. Aan liefde en aandacht is er geen gebrek. Zo hoor ik de moeder vaak Spaanse wiegeliedjes zingen, en herhaalt de vader ‘Papegaaitje leef je nog’ en ‘Ik zag twee beren’ tot in den treure.

Ik zeg meisje omdat haar naamplaatje op de brievenbus met bloemen versierd is, maar eigenlijk is ze al een vrouw.

Ten slotte delen wij onze verdieping nog met een meisje. Ik zeg meisje omdat haar naamplaatje op de brievenbus met bloemen versierd is, maar eigenlijk is ze al een vrouw. Olivia is haar naam en ze heeft een vriend die af en toe bij haar blijft logeren. Tot zover mijn kennis over de vrouw die op dit eigenste moment als ik dit hier aan het typen ben zich misschien op nog geen meter afstand aan de andere kant van de muur bevindt.

De buren en ik, enkel van elkaar gescheiden door een wand of een plafond, we komen mekaar soms op de trappenhal tegen en dan wisselen we twee zinnen uit. Tijd om langer te praten is er doorgaans niet want op een trappenhal sta je meestal maar als je ergens naartoe moet of als je overladen bent met boodschappentassen die je nog moet uitladen.

Tijd om elkaar echt te leren kennen is er niet, of beter gezegd: die tijd nemen we niet. Door de drukte van alledag leven we langs elkander heen en komen we zelden ‘echt’ in contact met elkaar. Nederlands onderzoek wees uit dat meer dan 70% van de ondervraagden graag meer contact met de buren wil hebben maar er niet aan toe komt. Als er al burencontact is, dan gaat dat in 54% van de gevallen niet verder dan hallo zeggen.

Hoe goed ken jij je buren? Ik maak deel uit van die 54% en hoewel ik hen graag beter wil leren kennen, moet ik bekennen dat daarvoor tijd vrijmaken niet tot mijn prioriteiten behoort. Dat zou beteken dat ik moet snoeien in de tijd die ik doorbreng met mijn vrienden en dat wil ik niet.

Toch word ik altijd intriest als ik in de krant lees dat iemand overleden is en zijn/haar lichaam pas na een paar weken of maanden wordt gevonden, nadat de buren alarm hebben geslagen omdat de brievenbus begon uit te puilen of de indringende geur in de trappenhal niet langer te harden was.

Ik maak me geen illusies, mijn buren zullen nooit de plaats van mijn vrienden kunnen innemen en dat hoeft ook niet. Toch zou ik me vragen stellen als de kinderliedjes niet langer in het gebouw weerklinken of als de post plots ophoopt. Ook al hoor ik ze vaker dan dat ik ze zie, blind voor hun bestaan ben ik niet.

Dit wil je vast ook lezen

Column
Weggegaan is plaats vergaan Het is ondertussen alweer vier maanden geleden dat je noodgedwongen terug in België belandde met enkele kleren, een toiletzak, een stapel boeken en een oude…